Militante moefti Amin al-Hoesseini hielp SS moslims recruteren
Palestijnse leider bezocht in 1941 Adolf Hitler
Menzo Willems
1 uur geleden in Geschiedenis
’Wij voelen dat Arabieren en Joden qua ras neven zijn, die beiden werden onderdrukt (...) maar nu de eerst stap zetten naar de verwezenlijking van hun nationale doelen.” Deze woorden uit 1919 van emir Feisal, de leider van de Arabische Opstand tegen de Turkse overheersers, bleken al snel een dode letter. Zijn achterban wilde geen Joodse staat in Palestina. Een nu al honderd jaar durende geweldspiraal die afgelopen weken zijn dieptepunt bereikte, was het gevolg.
Onlusten
Nog geen jaar na de uitspraak van de emir braken bloedige onlusten uit tussen Arabieren en Joden in Jeruzalem. Aanstichter was Amin al-Hoesseini, een in 1897 in een moefti-familie geboren Arabische nationalist. Hij werd opgepakt door de Britten, die na WO I de macht in Palestina van de Turken hadden overgenomen. In 1921 kreeg hij gratie en werd grootmoefti, de hoogste wetsgeleerde, van Jeruzalem. Die functie gebruikte hij om zijn aanhang op te hitsen tegen de zionisten, de Joden die in Palestina een eigen staat wilden vestigen. Zo zat hij in 1929 achter de moord op vrijwel de hele Joodse gemeenschap in Hebron.
Moefti Amin al-Hoesseini (l.) bezocht in 1941 Adolf Hitler. Hij vertelde de Führer onder meer dat de Arabieren Duitslands natuurlijke vrienden waren omdat ze de zelfde vijanden hadden, namelijk de Britten, de Joden en de communisten. Hitler was tevreden over hem en beschouwde hem als ’de belangrijkste factor in het Midden-Oosten’ en als een Ariër omdat al-Hoesseini een blanke huid, blond haar en blauwe ogen had. In zijn pan-Arabische en anti-Joodse plannen had de Führer verder geen interesse.
In de jaren dertig genoot Al-Hoesseini veel aanzien in de Arabische wereld waar hij rondreisde op zoek naar steun voor zijn pan-Arabische, antisemitische politiek. Tijdens WO II verbleef hij in het fascistische Italië van Benito Mussolini en in Nazi-Duitsland. In dat laatste land maakte hij propagandaradio en hielp de nazi’s Bosnische moslims te rekruteren voor de SS. In 1941 bezocht hij Adolf Hitler, die weinig interesse toonde in zijn plannen.
Oorlogsmisdaden
Uit angst te worden vervolgd wegens oorlogsmisdaden vluchtte de grootmoefti na de oorlog naar Egypte, waar hij in 1948 asiel kreeg dankzij de Moslimbroederschap waarvan hij vertegenwoordiger werd in Palestina. Hij leidde daar de Arabische oorlog tegen de Britten en de nieuwe staat Israël. Ook was hij tot 1959 hoofd van de Palestijnse regering in Gaza. Hij overleed in 1974 in Beiroet. Een graf in Jeruzalem hield Israël tegen.