In opmerkelijk stevige bewoordingen erkende president Bush de ernst van de economische situatie in de VS, waar gisteren een bank bijna ten onder ging.
Door onze correspondent Freek Staps
New York, 15 maart. Als zijn inschattingsvermogen hem niet in de steek liet, zei president Bush, dan zat de balzaal met bankiers, juristen en economen in het New Yorkse Hilton-hotel gistermiddag vol met gelijkgestemden. Zijn soort mensen. Dus durfde hij wel te stellen dat „jullie net zoveel van de kwestie afweten als ik”.
Als we dan toch onder elkaar zijn, vervolgde Bush, hoefde hij natuurlijk niet uit te leggen dat „een vrijemarkteconomie zowel goede als slechte tijden kent. Zo werken markten nou eenmaal.” Om dan voor het eerst te erkennen dat „onze economie nu overduidelijk zware tijden doormaakt”.
Bush hield zijn ongebruikelijk negatief getoonzette lunchtoespraak ten overstaan van de Economic Club of New York, Amerika’s 101 jaar oude en meest vooraanstaande onpartijdige economisch gezelschap. Het lidmaatschap van de club wordt verstrekt op persoonlijke titel, niet via de werkgever, en het aantal leden is gelimiteerd. Bijna alle 750 waren er. Henry Kissinger, topman John Thain van zakenbank Merrill Lynch en Glen Hubbard van de economische faculteit van de Columbia University zaten samen op het podium, klaar voor salade met geitenkaas, gegrilde kippenborst en verse bessen als nagerecht. In de zaal introduceerden disgenoten zich met het schudden van een hand, het noemen van de voornaam. Werkgever en functie blijven onvermeld, om pijnlijke situaties te voorkomen.
De enige bedrijfsnaam die genoemd wordt is die van zakenbank Bear Stearns. De beurskoers van de zakenbank halveerde in een half uur, tafelgasten houden de koers via hun mobiele telefoon bij.
Diepterecords
Vlak voordat Bush begint te spreken wordt bekend dat Bear Stearns een noodinjectie krijgt om de financiën op orde te krijgen. „That’s ugly”, wordt de koersverzakking aan de ronde tafels becommentarieerd. De president zinspeelt zelf ook op de problemen bij Bear Stearns. „De gebeurtenissen volgen elkaar vandaag snel op”, zegt hij. „Het lijkt erop dat ik hier op een interessant moment kom opdagen.” De zaal lacht.
Het is een zeldzaam moment van opgewektheid. De man die zichzelf omschrijft als „een optimistische vent” zegt alleen nog even dat „de hele wereld jaloers is op de Amerikaanse economie”. Om verder in minder dan een uur zes keer de economische omstandigheden te kwalificeren als „tough” (moeilijk, lastig), drie keer als „rough” (heftig, vol tegenslagen), zes keer te verwijzen naar „onzekere” tijden en vier keer melding te maken van het „vertrouwensverlies” van Amerikanen.
Een van de belangrijkste leden van de Economic Club, trustee David Malpass, riep Bush eerder deze week via de opiniepagina van de zakenkrant The Wall Street Journal op zich tijdens zijn toespraak stevig uit te laten over de dollar, de munteenheid die deze week opnieuw diepterecords vestigde ten opzicht van de euro en de Japanse yen. Volgens Malpass – ironisch genoeg hoofdeconoom van het nu noodlijdende Bear Stearns – moet de regering-Bush meer doen dan vasthouden aan het volgens de econoom „ontoereikende mantra” dat een sterke dollar „in het nationale belang van de VS is”, en het daar bij te laten. Dat zou onvoldoende zijn. Bush cum suis moeten zich eraan committeren ook daadwerkelijk iets te doen om de val van de dollar te stoppen.
Maar Bush liet zich niet verleiden tot dergelijke toezeggingen. Over de dollar wilde hij alleen kwijt dat „ik helemaal voor een sterke dollar ben”. Principieel houdt hij zich ver van de valutamarkten, vindt dat het terrein van centralebankier Bernanke die overigens „goed werk levert terwijl de omstandigheden tough zijn”.
Uitzettingen
Bush’ toespraak was diens antwoord op maanden van negatief economisch nieuws en groeiende verwijten dat de overheid onvoldoende ingrijpt. Dat laatste pareert hij door te stellen dat Amerikanen het zelf ook laten afweten. Ze tonen zich volgens hem sceptisch over de cheque ter waarde van een paar honderd dollar die ze vanaf mei in hun brievenbus zullen vinden met als doel dat die snel uitgegeven wordt om zo de economie aan te jagen.
Ook gaan „a lot of folks”, nogal wat lieden, volgens Bush onvoldoende in op de hulp die de overheid biedt om uitzetting te voorkomen voor huiseigenaren met betaalachterstanden. Gelukkig, zo laat Bush fier weten, valt de groei van het aantal woningbezitters dat zich wél laat bijstaan voor het eerst hoger uit dan de toename van het aantal families dat op straat wordt gezet.
Over de huizenmarkt, volgens hem de oorzaak van de huidige kredietcrisis, heeft hij verder alleen maar slecht nieuws. De huizenprijs (in sommige Amerikaanse regio’s al 20 procent lager dan een jaar geleden) zal verder wegzakken, de „verschrikkelijke last” van betaalachterstanden van huiseigenaren met oplopende maandlasten zal stijgen, het aantal uitzettingen neemt verder toe en „gemeenschappen worden uiteengerukt”.
Pogingen van Democratische politici in het Congres om de markt te stabiliseren door leegstaande en onverkoopbare woningen op te kopen, beoordeelt Bush als onverstandig door te stellen dat „het nu onze grootste uitdaging is niets dwaas te doen”. Laat de markt zijn werk doen en „de zenuwen van de mensen daarmee beteugelen”. Met verder ingrijpen en de correctie daarmee alleen maar uitstellen is niemand geholpen, behalve „hypotheekbedrijven en speculanten”. Volgens Bush is dit soort beleid maken vergelijkbaar met het het autorijden over ruw terrein. Als de bestuurder te veel tegenstuurt, raakt hij van de weg, „in de sloot”.
Isolationisme
In deze „tijd van onzekerheid” wenden de Democratische presidentskandidaten Hillary Clinton en Barack Obama zich tot protectionisme om het Amerikaanse baanverlies te verklaren. Bush zegt deze reflex te begrijpen, ziet zelf ook producten waarop staat dat ze „Made in Another Country” zijn. Isolationisme is niet het antwoord, vindt hij. Opnieuw: zo werken open markten nu eenmaal.
Dat geldt ook voor de toenemende angst voor investeringen in de Amerikaanse economie door buitenlandse staatsfondsen. Zonde om deze beleggingen tegen te houden. Daarna permitteert hij zich een grapje over de aanzienlijke en volgens sommige economen zorgwekkende buitenlandse reserves van Amerikaanse valuta. Hij zegt: er is niets mis als andere overheden in de VS investeren, „want het was om te beginnen ons eigen geld”. Gelach uit de zaal. „Mij lijkt het dat we er recht op hebben dit terug te krijgen.”
Alles goed en wel, vindt daarna een lid van de Economic Club die bij wijze van traditie na afloop van de toespraak een vraag mag stellen, maar hoe kan de president het almaar dalende consumentenvertrouwen tegengaan als de prijzen van olie, benzine en voedselprijzen zoals graan blijven stijgen en de dollar in waarde blijft dalen?
Bush: „De olieprijs, yeah, die is hoog.” (Omgerekend kost benzine in de VS nu gemiddeld 0,55 euro per liter.) „Het zijn moeilijke tijden aan de pomp.”
Het waarom van de prijsstijgingen? Meer vraag dan aanbod, plus de groeiende economieën in China en India. „Dus ik zie geen snelle oplossing. Hoe dan ook, de rest van uw vraag ga ik ontwijken. Bedankt voor uw tijd vanmiddag.”