Uit het ND (artikel ingekort): Een opiniestuk.
De graandeal met Oekraïne helpt vooral de vee- en voedselindustrie in rijke landen
Een analyse van de export van met name graan laat zien dat niet zozeer de voedselonzekeren in de wereld van de graandeal profiteren, maar vooral westerse vee- en grote voedselbedrijven en Turkije. Ook kunnen we niet direct concluderen dat de deal tot lagere prijzen op de wereldmarkt van voedsel heeft geleid. De deal maakt wel duidelijk dat de geliberaliseerde wereldhandel in voedsel alleen werkt voor partijen met voldoende koopkracht.
Onder leiding van de Wereldhandelsorganisatie werd in de jaren zeventig en tachtig van de afgelopen eeuw de wereldhandel verregaand geliberaliseerd. De Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds oefenden druk uit op landen om de bescherming van hun landbouwsector op te heffen.
Landen moesten liberaliseren om in aanmerking te komen voor leningen. Landbouweconomen beargumenteerden dat vrije handel goed zou zijn voor meer efficiënte productie en distributie van voedsel. Zo kon het voedsel worden geproduceerd op plekken waar dit het goedkoopst is. Via vrije handel zou het voedsel vervolgens bij de consumenten komen die het nodig hebben. Een win-winsituatie, zo leek het. Echter, voor kleine boeren was deze ontwikkeling funest en met name landen in het Midden-Oosten en Afrika kwamen aan het voedselinfuus te liggen.
Tegen deze achtergrond van liberalisering van de voedselproductie ontwikkelde Oekraïne zich tot een voorname producent van goedkope tarwe, maïs en koolzaad. Maar de oorlog in dat land laat pijnlijk zien waar de voedselafhankelijkheid toe leidt. Binnen luttele weken na het uitbreken van de oorlog verdubbelden de prijzen voor graan op de internationale markten. De president van het Wereldvoedselprogramma (WFP) waarschuwde voor een wereldwijde voedselcrisis. Hij kreeg ten dele gelijk.
Het vee in landen als Spanje en Nederland wordt beter gevoed dan armlastige consumenten in delen van Afrika en Azië.
Het brood in Nederland werd een paar dubbeltjes duurder, en dat is voor het merendeel van de Nederlandse consumenten een overkomelijk probleem. Maar de consumenten in Afrika, die veelal meer dan de helft van hun te besteden inkomen aan voedsel uitgeven, werden hard geraakt door de prijsstijgingen.
In eerste instantie leek de graandeal veelbelovend, maar het heeft de verwachtingen niet waargemaakt. Onderzoek van Wageningen Universiteit laat duidelijk zien dat arme landen nauwelijks baat hebben gehad bij de deal. Van de in totaal 2.674.156 ton tarwe die sinds de oorlog tot nu toe uit Oekraïne is geëxporteerd, werd slechts 150.800 ton door het WFP gekocht en verscheept naar de Hoorn van Afrika. Dat is 5 procent van de totale hoeveelheid. De rest ging naar landen als Turkije, Italië, Spanje en Nederland.
Nog opvallender is dat de graandeal vooral succesvol was voor de export van maïs als veevoer naar landen met een intensieve vee-industrie, zoals Spanje en Nederland. Deze maïsexport bedroeg sinds de oorlog 4.001.897 ton. Daarvan kwam 9 procent in Nederland terecht.
De graandeal maakt pijnlijk duidelijk dat de mondiale handel in voedsel wordt geregeerd door de basisprincipes van vraag en aanbod, waarbij koopkracht de meest bepalende factor is. Meer dan 70 procent van de wereldhandel in granen wordt gedomineerd door vier bedrijven, de zogenaamde ABCD: de voedselgiganten ADM, Bunge, Cargill en Dreyfus. Maar naast deze multinationale tussenhandelaren opereren steeds meer financiële instellingen en investeerders die de bedrijven van lucratief handelskapitaal voorzien of speculeren met zogenaamde futures.
Deze betrokkenheid voegt geen waarde toe aan het product, maar drijft de prijs wel op én garandeert de koopkracht van de grote voedselhandelaren en bedrijven. Daardoor is een situatie ontstaan waarbij er wereldwijd genoeg voedsel is, maar consumenten er alleen bij kunnen komen als ze er de koopkracht voor hebben. Zo wordt het vee in landen als Spanje en Nederland dus beter gevoed dan armlastige consumenten in delen van Afrika en Azië.
Het wereldwijde handelsmodel is daarmee aan diepgaande herziening toe. Voedsel moet meer als een essentiële basisvoorziening worden behandeld, en niet als een handelswaar. Dat vraagt om meer regulering van de wereldhandel, inclusief het terugdringen van speculatie en het toestaan van beschermende maatregelen. Maatregelen, zoals de Afrikaanse Unie terecht argumenteert, om lokaal weer meer en beter te kunnen produceren.
De graandeal met Oekraïne, Rusland en Turkije zou de voedselnood in Afrika moeten lenigen, maar is gebruikt voor politieke belangen van de betrokken landen en commerciële belangen van de Westerse agro-industrie. Voedselzekerheid is pas echt gebaat bij het vervangen van het neoliberale handelsbeleid.
.