2/2
In het gareel
Heijmans maakt voor de bouw gebruik van een leger van onderaannemers en buitenlandse arbeiders. Portier Leon probeert de mannen in het gareel te houden. Hij grossiert in korte instructies. Bij de registratie van een buitenlandse bouwvakker: ‘Family name? Nou ja, doe maar wat.’ Tegen een Pool die ruikt naar drank: ‘Your lucht is alcohol. Not do it.’
Leon weet hoe het werkt in de put. Les 1 voor zijn leerling-portier Mehmet: ‘Je hebt geen vrienden op de bouw. Jij bent de baas. Altijd.’ Dus laat ze maar schelden. Op een warme dag deelt hij ijsjes uit. Een cadeautje, maar toch ook weer niet. ‘Het brengt meer op dan het kost’, weet Leon. Waarna de bouwvakkers met het ijsje in de mond meteen weer doorgaan met het plaatsen van een loodzware betonnen wand.
Het project blijft grote ongelukken bespaard, enigszins tot verbazing van Lassche. Het snelle werken, het doorbeulen in storm en regen, het constant wisselen van bouwploegjes die elkaar niet kennen: het brengt grote risico’s met zich mee, zag hij. Net als het onbeholpen gebrabbel op de bouwplaats. Nederlanders, Bulgaren, Turken en andere buitenlandse krachten proberen zich te redden met slecht Engels, Duits en gebarentaal.
Portier Leon waarschuwt voor de veiligheid in die babylonische spraakverwarring: ‘Als er iets uit de kraan valt en je roept: ‘Onderuit!’, dan gaan ze nooit onderuit. Dat verstaan ze toch niet.’ De afhankelijkheid van buitenlandse arbeid zal ‘nog erger’ worden, voorspelt hij. ‘Er moet nog meer gebouwd worden. Nederlanders hebben we niet. Het zal toch van de buitenlanders moeten komen.’ Bij die buitenlandse bouwvakkers ziet hij overigens weinig ‘beleving’ in het werk: ‘Daar zit geen glimlach op.’
Slappe hap
Van de Nederlandse jeugd lijkt de bouw het voorlopig niet te moeten hebben. Leerling-bouwvakker Stef heeft geen zin om ook na zijn 30ste nog op de bouwplaats rond te lopen, met dat vroege opstaan en die vieze kleren. En bovendien: ‘Met je handen werken is toch niet meer van deze tijd.’ Slappe hap, vindt een van de verkeersregelaars van het project: ‘Mijn generatie weet dat je dood moet gaan om naar de hemel te kunnen. De generatie van tegenwoordig wil naar de hemel, maar ze willen niet dood.’
Daar komt bij dat de oudere, ervaren Nederlandse bouwvakkers al beginnen te kraken. Zoals Gerrit, die zich met behulp van antidepressiva door zijn werkdag sleept. Zijn collega Henri omschrijft hem als ‘een aflopende… nou ja, aflopende… Hij krijgt wel steeds meer klachten natuurlijk.’ Al bijna twintig jaar vertrekken ze met een ploegje van vier rond 5 uur ’s ochtends uit Genemuiden in Overijssel, naar klussen door het hele land. Henri: ‘Voor de rest spreken we mekaar nooit. Daar hebben we geen belang bij. Denk ik.’
Uiteindelijk is iedereen toch verslingerd aan het leven in de keet. Hoofduitvoerder Stan vindt het nergens mee te vergelijken, die sfeer, met zijn geintjes en grolletjes. Als timmerman Johan afscheid komt nemen – hij heeft door leverkanker niet lang meer te leven – heeft Stan een brok in de keel. ‘Bijna twee jaar zijn we met elkaar opgetrokken. Lief en leed gedeeld, bijna meer als thuis.’ Het vervaagt wel eens in het voortjakkeren van project naar project, maar ‘er zijn belangrijker dingen dan een gebouw’.
-Zondag NPO2 20.25 uur-